Mijn huisgenoten Daniël en Louisa waren dus beroofd, en er moest aangifte gedaan worden op het politiebureau van Claremont. Welnu, bij Frost, Morse of Lewis op het bureau lijkt altijd iets te gebeuren.
Ik had dus hooggespannen verwachtingen.
Die bleken niet gegrond. Op het bureau van Claremont, Cape Town, kan ik je zeggen, gebeurde helemaal geen fuck.
Ik heb ruim drie uur op het bureau gezeten, en heb dus grondige studie naar het bureau kunnen doen. Mijn eerste observatie: het was pas geverfd. Kennelijk vindt men okergeel met een veeg legerpoepgroen hier een acceptabele kleur, hoewel het dat duidelijk niet is. Tweede observatie: de toiletten waren matig fris.
De eerste meneer die we spraken leek het maar raar te vinden dat we naar het bureau gekomen waren. We moesten maar wachten. Een blik in de uitpuilende wachtkamer deed ons vermoeden dat het nog wel even kon duren.
We kregen hoop toen Daniël al snel in de kamer van de superintendent (?) geroepen werd (vriendelijke man, gekleed als een basketbalcoach). Deze wilde eerst geen aangifte opnemen, want dat zou pas kunnen als de pas gebruikt was. Ja, doej, hoe zou Daniël dan moeten bewijzen dat hij niet zelf degene was die geld overmaakte naar de Kaaimaneilanden? Een vreemde redenatie ook, als mijn telefoon gestolen wordt, wordt er dan ook geen aangifte opgenomen als hij niet gebruikt wordt? Of mijn schoenen? (“Sorry mevrouw, er is nog niet mee gelopen.”)
De basketbalcoach besloot er dan toch een zaak van te maken, en daarmee begon het grote wachten. Aanvankelijk waren alle agenten bezig met het optekenen van verklaringen. Waren ze daarmee klaar, dan werd er h e e l l a n g z a a m nog een en ander op het dossier geschreven, en werden er grote stempels op gezet. Na verloop van tijd waren alle agenten beschikbaar. Mooi, dan zijn wij aan de beurt en kunnen we tegelijkertijd een verklaring afleggen. Dachten wij.
Neup. Daniël was aan de beurt. De intern (ook dat nog) die hem interviewde, moest ook Louisa en mij interviewen. De andere agenten gingen collectief lanterfanten. Ik had best een kopje thee gelust overigens. Het blaadje waarin alle gezochte boeven worden opgesomd had ik inmiddels al uit.
Na ruim een half uur was Daniël uitverklaard en was het mijn beurt om mijn verhaal te doen. De intern-agent was bijzonder vriendelijk, dat wel. Hij vroeg mij mijn naam, adres, telefoonnummer en van die dingen op te schrijven, en schreef die gegevens over op zijn eigen blaadje. Hij vroeg daarna gekweld aan de baas of hij echt opnieuw het verhaal moest aanhoren. (Terwijl ik toch zo boeiend vertel…) Jazeker, zei de baas.
Dus ik deed mijn verhaal. Een knoopje van mijn bloes schoot hierbij de hele tijd open, dit was bijzonder irritant.
De intern-agent deed z’n uiterste best de dingen op z’n allerlangzaamst op te schrijven, en babbelde ondertussen in het Xhosa met zijn collega’s, en checkte zijn mobiele telefoon. Tijdens mijn verhaal. Waarbij hij mijn enige publiek was.
Hoewel hij heel vriendelijk was, kon ik me niet onttrekken aan de indruk dat ik niet zijn volledige aandacht had.
De uiteindelijke verklaring was niet bijzonder gedetailleerd, en was opgesteld in nogal curieus Engels. Maar er stonden geen onwaarheden in, en ik wilde onderhand ook wel naar huis. Voor de bank heb je bovendien als bewijs van aangifte alleen het zaaknummer nodig.
Terwijl Louisa haar verhaal deed aan een inmiddels tamelijk verveelde agent, leek het Daniël en mij een goed idee om toch maar even naar huis te bellen.
“Ja, hoi, we zijn niet op tijd thuis voor het eten, want we zitten op het politiebureau en het duurt nog wel even.”
Onze gastmoeder en andere huisgenoten leken helemaal niet geschokt door deze mededeling. Niemand bood aan ons te komen halen en niemand vroeg of ze borg moesten komen brengen. Toch jammer.
Het was een dolle middag. Na ruim drie uur kregen we geen papieren mee, maar wel de toezegging dat we het zaaknummer per sms kregen – deze sms laat tot op heden, negen jaar later, op zich wachten.
Kaapstad, maart 2012